Wat ik de afgelopen maanden (eigenlijk al jaren) met verbazing aanschouw, is het ‘over en weer’ verketteren van ‘links’ en ‘rechts’, zonder enige nuance en met het volstrekt negeren van de subjectiviteit en contextualiteit van die begrippen. Alles wat als genuanceerd of intellectueel tegen de grootste schreeuwer ingaat, is ‘links’. Argumenteren hoeft dan niet meer. Anderzijds: ideeën die afwijken van de politieke conformiteit worden al snel als ‘rechts’ weggezet. Dat gebrek aan nuance, aan discussie, aan belangstelling voor andere visies en ideeën, mis ik. Het sluit aan bij tendensen in onze samenleving die ik al in eerdere posts hier heb beschreven. Het is wel begrijpelijk, want een politieke transformatie, zoals die zich nu aan het voordoen is, leidt altijd tot grote, onoverkomelijk lijkende tegenstellingen. Of die tegenstellingen op dezelfde wijze maatschappelijk kunnen worden ingekaderd als de ‘fluwelen revolutie’ van de jaren ’60, moet worden afgewacht.
Mijn denken over ‘links’ en ‘rechts’ werd (nu) vooral gestimuleerd door het lezen van Martin Bosma’s De schijn –élite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten. Groep Wilders en ik (Bert Bakker/Prometheus 2010). Bosma heeft een fascinerende, maar ook zeer eendimensionale, niet altijd degelijk onderbouwde en bijna steeds provocerende en polemische analyse gegeven van de politieke ideeën en ontwikkelingen vanaf de jaren ’60. Een belangrijk politiek boek, dat de contextualiteit en subjectiviteit van ‘links’ en ‘rechts’ benadrukt.
Zo ontleent Bosma de titel van zijn boek aan een publicatie van de socialistische ideoloog (en SDAP- en PvdA-lid) Jacques de Kadt. De Kadt pleitte voor een maatschappij die vrij en welvarend moest zijn en die op alle punten onder leiding diende te staan van een elite van de ‘bekwaamsten’ (élite-mensen, zo stelt De Kadt). Waar Bosma op doelt is Het fascisme en de nieuwe vrijheid, waarin De Kadt op blz. 234 stelt dat men in de topleiding van wetenschap, kunst, politiek, economie, moraal, hier en daar een enkele van deze ‘élite-mensen’ aantreft, omringt door een aantal ‘valse munters’. Ook in de lagere regionen zijn ‘élite-mensen’ te vinden, die in een staat van dienstbaarheid belangrijk werk doen. Ze komen echter niet tot hun recht, omdat ze moeten gehoorzamen aan de ‘schijn élite’ van de ‘valse munters’. Met ‘valse munters’ bedoelt De Kadt ‘begaafde’ charlatans, ‘knappe’ zwendelaars, handige, maar ook brutale lieden die wel wat kunnen, maar die toch op hun gebied niet het beste kunnen, en die daarom hun tekort aanvullen met connecties en relaties, met demagogie of saloncharme. Deze schets komt, al wordt de ideologie van De Kadt volledig uit verband getrokken, vrij nauwkeurig overeen met het beeld dat Bosma in zijn boek schetst, en dat, terzijde, ook goed het denken van Wilders karakteriseert. De Kadt had met deze visie tot de jaren ’60 een grote aantrekkingskracht op jonge socialisten; de ‘fluwelen revolutie’ van de jaren ’60 en de opkomst van ‘Nieuw Links’, een (wellicht revolutionaire) stroming van fanatieke jonge socialisten, zoals onder anderen Han Lammers, André van der Louw en Marcel van Dam, maakte aan die aantrekkingskracht een einde. De Kadt werd als socialistische ideoloog een probleem voor Nieuw Links, want hij was (nu) ‘rechts’. Dat probleem werd des te groter toen het denken van Nieuw Links gemeengoed werd binnen de PvdA.
Bosma komt van oorsprong uit een ‘links nest’. Zijn vader en grootvader waren overtuigde SDAP- en PvdA-stemmers, althans zo lang de PvdA de partij van Willem Drees sr. was. Daar ligt ook een parallel (als we die zouden willen maken) met Frits Bolkestein, die in zijn jonge jaren ook een aanhanger van Drees was. Drees sr. was bijvoorbeeld zeer voor emigratie, vanwege (zoals de Troonrede van 1950 benadrukt) ‘de sterke bevolkingsgroei en de beperktheid van de beschikbare grond …’ Dat lijkt op: ‘Nederland is vol’. Op 13 augustus 1974 schreef Drees sr. in NRC een artikel tegen de toelating van gastarbeiders: ‘Men gaat mensenmassa’s concentreren waar de moeilijkheden het grootst zijn. Wat gaat gebeuren, is met alle thans zo vurig bepleite gedachten van milieuhygiëne in strijd. Weinigen zullen er werkelijk gelukkiger door worden. Voor de nieuwkomers is er eenvoudig niet genoeg huisvesting, maar ze maken de moeilijkheden voor wie hier reeds woonden groter’. Op 98-jarige leeftijd (in 1984) stelde Drees in een interview: ‘Door te veel buitenlanders toe te laten, is een aantal problemen geschapen op het gebied van werkloosheid, woningnood en onderwijs. (…) Men heeft gezegd: Blijft maar hier en laat uw gezinnen overkomen. Die gezinnen zijn talrijker dan Nederlanders, waardoor de moeilijkheden groot zijn geworden’. Zijn zoon Willem jr., die de partij DS’70 oprichtte, had dezelfde ideeën. Door de huidige socialistische elite zouden zowel Drees sr. als jr. als rechts (misschien wel extreem rechts) worden beschouwd en wellicht zelfs als racist worden weggezet. Ter illustratie nog, eveneens uit het artikel van 13 augustus 1974: ‘Ons volk wordt voortdurend voorgehouden dat geboortebeperking noodzakelijk is, wil ons land, het dichtstbevolkte ter wereld, nog enigszins een redelijk leefklimaat behouden. Intussen bevordert men een snelle toeneming van de bevolking door buitenlandse gezinnen, juist in de grote steden waar de moeilijkheden het grootst zijn’.
Volgens Bosma is het in Nederland misgegaan toen de generatie van de ‘fluwelen revolutie’ begon aan haar ‘lange mars door de instituties’, waardoor bij de overheid en tal van maatschappelijke organisaties mensen met (in zijn term) ‘extreem linkse meningen’ de macht kregen. Bosma verwijst naar de Nieuw Linkse coup die Martin van Amerongen beschrijft in Persmuskieten (1981) en die exemplarisch was voor de manier waarop Nieuw Links de macht op tal van plaatsen overnam. Het gevolg was (onder andere) een politiek van immigratie, die nooit democratisch is gelegitimeerd, maar wel voortdurend in stand is gehouden. Het gevolg was de ‘arrogantie van het morele gelijk’, die, beginnend in de jaren ’60, op agressieve wijze over de politieke elite is gaan hangen, tot vandaag de dag aan toe.
Het boek is een mentaliteitsgeschiedenis, bomvol voorbeelden, citaten en bronverwijzingen, die bedoeld zijn om Bosma’s ‘gelijk’ bewijzen, maar vaak volledig uit hun context zijn getrokken. Bosma’s centrale these is dat de ‘linkse’ elite in media en politiek geen flauw idee heeft van wat er op straat speelt en hoe ‘het multiculturele drama’ zich ontvouwt. Hij weet de misvattingen, soms zelfs de leugens die hieruit voortkomen, bloot te leggen. De voorbeelden van hoe de media vanuit hun politiek correcte mal trachten Wilders in het nauw te drijven, en hun neerbuigendheid daarbij, zijn veelzeggend. Meindert Fennema schrijft in zijn beschouwing over het boek van Bosma terecht: ‘Bosma’s boek laat zien waar de PVV de komende vier jaar haar aandacht op zal richten: het aantonen dat Nieuw Links de oude idealen van de PvdA onder Drees, die teruggaan op de geschriften van Jacques de Kadt, verkwanseld heeft. Het lijkt me dat de huidige intellectuelen van de PvdA daarover niet te licht moeten denken’.
Natuurlijk is er een mentaliteitsomslag gaande ook bij andere partijen, zoals de VVD, het CDA en zelfs de PvdA. Dat kan ook niet anders onder de druk van de PVV en het electorale succes van die partij. Maar dat past uiteraard niet in Bosma’s straatje als PVV-partijpoliticus. Illustratie daarvan is dat Bosma er in slaagt om Paul Scheffer niet een keer te noemen. En Scheffer heeft in Het Land van Aankomst toch de fraaie Dreesiaanse uitspraak gedaan dat ‘Als een enigszins beheerste opvang van vluchtelingen, gezinsherenigers en arbeidsmigranten onmogelijk blijkt en gelijktijdig een goede inburgering in de samenleving niet echt lukt, dan zal vroeg of laat de kritische grens worden bereikt van wat sociaal en cultureel aanvaardbaar is’.
Bosma plaatst de ‘ongrijpbare’ PVV in het ideologische kader van Drees (sr. en jr.) en De Kadt en plaatst dat (mijns inziens onnodig, onterecht en niet onderbouwd) in de ideeënstrijd tussen en tegen het nazisme en het communisme, die volgens Bosma vervolgens wordt voortgezet in een strijd tegen de islam. Het leidt tot een uitspraak als ‘Hitler was een socialist’, die aantoonbaar onjuist is. Lees de biografie over Hitler van Ian Kershaw maar (Hitler 1889-1936: Hubris en Hitler 1936-1945: Nemesis) om voorgoed van deze idee genezen te raken. Wat aardig is (maar het boek ook wat moeilijker te begrijpen maakt) is dat Bosma als ideoloog zich niet kan losmaken van de ‘linkse’ politicologie, waarin hij is opgegroeid, maar die wel in tegengestelde betekenis gebruikt.
Bosma schrijft in een vlotte, onderhoudende stijl, tenderend naar snijdend sarcasme en zonder veel zelfreflectie, maar is ook grof qua taalgebruik. Wat ik verwonderlijk vind, is dat in Bosma’s hele boek geen enkele verwijzing te vinden is naar het veel te weinig serieus genomen De verweesde samenleving van Pim Fortuyn. Terwijl in dat boek toch de grondslag wordt gelegd voor veel van wat Bosma wil overbrengen, met veel meer nuance en veel beter onderbouwd. ‘Wij leven in een tijd zonder richting, zonder ideologieën, zonder aansprekende ideeën, zonder vaders en moeders, kortom in een samenleving van wezen. Wij zijn echter de erfgenamen van veel: alles wat een rol van betekenis speelt of heeft gespeeld in de moderne wereld is begonnen op ons continent, Europa. En die veelheid van ideeën, systemen, opvattingen en handelingen heeft geresulteerd in een groot gevoel van onbehagen, van ‘verweesd’ zijn’. Of dit wel helemaal waar is, is de vraag, maar het is de centrale stelling van Fortuyn. Op grond daarvan stelt hij onomwonden dat de fundamentalistische variant van de islam levensbedreigend is voor onze eigen cultuur, die ‘gevaarlijke relativistische trekken’ vertoont. Dat ligt toch dichtbij datgene wat Bosma beweert, dunkt mij. Het ligt ook erg dicht bij gevoelens van ongenoegen, die in de PVV een uitlaatklep hebben gevonden.
Wat het boek niet doet, is een visie ontwikkelen hoe om te gaan met de ideologie van de islam en zijn gelovigen. Wilders’ uitspraken op de Deense TV van 14 juni 2009 zijn nergens in het boek te vinden. Dat die miljoenen moslims, die zich niet willen aanpassen, Europa moeten verlaten. Hitler had het in vergelijkbare termen over het oplossen van het joodse vraagstuk in zijn rede van 30 januari 1939. Bosma citeert deze rede wél (op blz. 256]: ‘Die Welt hat Siedlungsraum genügend‘. Wil de PVV dit voorbeeld volgen ? Wat zijn de consequenties daar dan van ? Ik weet zeker dat Drees en De Kadt met al hun mogelijke problemen met immigratie, een dergelijke ontwikkeling met afschuw zouden beschouwen.
Bosma vindt ideologische wortels voor de PVV. Dat maakt de partij niet minder populistisch, maar het verduidelijkt de partij wel. Er zijn overeenkomsten met eerdere sociaal-democratische (‘linkse’) stromingen, al was er toen wel sprake van een andere tijd en is het lang niet zeker of de ‘oude’ sociaal-democraten zoals Drees of De Kadt zich bij de PVV zouden hebben thuisgevoeld. Wat toen ‘links’ was is nu ‘rechts’. Kan de PVV als ‘rechts’ gezien worden wanneer zij zich op sociaal-economisch gebied verzet tegen ‘rechtse’ standpunten als het verhogen van de AOW-leeftijd, het versoepelen van het ontslagrecht en het verlagen van de uitkeringen? En in hoeverre is er überhaupt sprake van een links-rechts verdeling als er een grote groep kiezers zweeft en switcht tussen SP en PVV, traditioneel de beide uitersten op het links-rechts-spectrum ? En is GroenLinks dan het nieuwe ‘rechts’, met haar pogingen de welvaartsstaat aan te passen naar minder zekerheden voor de burger ? ‘Links’ en ‘rechts’ zijn schuivende panelen geworden, nietszeggende aanduidingen die contextueel en situationeel bepaald zijn. Vandaar ook dat het roepen van ‘links’ en ‘rechts’ zo weinig zin heeft…
Dit essay werd op 3 februari 2011 geplaatst op Bevlogen Bespiegelingen, een blog die ik tot 2018 regelmatig aanvulde, maar daarna niet meer gebruikte en die nu niet meer bereikbaar is.