Sinds mijn promotie heb ik eindelijk weer eens tijd om wat anders te lezen dan proefschrift-gerelateerde literatuur. Mijn vorige post over het boek van Sytze van der Zee stimuleerde mij ertoe een boek te herlezen dat nauw verbonden is met Van der Zee’s thema. Van der Zee verwijst in zijn notenapparaat voortdurend naar gevangen genomen en getransporteerde Joden, die uiteindelijk omkomen in de kampen van de Endlõsung.
Er is veel over die kampen geschreven, maar de benadering van Henry Friedlander is mij altijd bijgebleven. Friedlander is een in 1930 geboren Berlijnse Jood, die de oorlog overleefde en in 1947 naar de Verenigde Staten emigreerde. Hij ontwikkelde zich tot een van de voornaamste historici van de Holocaust als hoogleraar Joodse Studies aan de City University of New York. In 1995 publiceerde hij zijn meest bekende werk The origins of Nazi genocide. From Euthanasia to the final solution (Chapel Hill 1995). Ik heb dat boek zelf in een Duitse editie uit 1997 in de kast staan: Der Weg zum NS Genozid. Von der Euthanasie zur Endlösung (Berlijn 1997).
Friedlander bestudeerde in dit boek de wordingsgeschiedenis van de Duitse Vernichtungspolitik. Het boek kan als de eerste degelijke en systematisch analyse van dit doelbewuste vernietigingsstreven worden beschouwd. Friedlander stelde dat dit vernietigingsstreven zich achtereenvolgens richtte op geestelijk en lichamelijk gehandicapten, de zigeuners en de joden. Hij stelde dat de oorsprong van de Holocaust terug te voeren is op de combinatie van twee Nazi-stromingen, namelijk het anti-semitisme en het streven naar ‘raciale zuiverheid’ (Rassenhygiene). Gedetailleerd beschrijft Friedlander het maatschappelijke Nazi-klimaat, dat de enthousiaste samenwerking van wetenschappers, artsen en functionarissen veroorzaakte. Die samenwerking kwam voort uit en werd vanaf 1939 verder gestimuleerd door het Aktion T-4-programma, dat door Friedlander gezien wordt als de cruciale voedingsbodem van de Holocaust.
De naam T-4 is afgeleid van het adres waar de organisatie gevestigd was in Berlijn: Tiergartenstraße 4. Het doel van het programma was het behouden van de genetische zuiverheid van het Germaanse volk; dat gebeurde door Ausgrenzung van ‘ongewenst genetisch materiaal’ (d.w.z. gehandicapten, Mischrasse en (uiteindelijk) Untermenschen), de daaropvolgende systematische sterilisatie en tot slot de planmatige moord op deze geïdentificeerde groepen. Om de ‘euthanasie’ te rechtvaardigen werd gewezen op het zinloze bestaan en het zinloze lijden van deze patiënten. De euthanasie werd voorgesteld als een ‘genadedood’, als een daad van barmhartigheid en als de meest humane methode om met zieken om te gaan. Het woord euthanasie werd echter niet in de media gebruikt, waardoor de werkelijke bedoelingen aanvankelijk onontdekt bleven. T-4 startte met gehandicapte kinderen, die van hun familie werden gescheiden en naar speciale ziekenhuizen werden gebracht, waarin ze vanaf 1940 werden geëlimineerd. Later werden ook volwassen patiënten in het programma opgenomen. Friedlander beschrijft de opzet van T-4, de partners daarin, de bureaucratische organisatie en de praktische uitvoering gedetailleerd. De ‘doorwerking ‘ van het programma op de Ausgrenzung en vervolging van zigeuners en de joodse bevolking wordt uitgebreid beschreven. Hij bewijst met een overvloed aan materiaal de nauwe verbindingen tussen Aktion T-4 en de uiteindelijke Endlösung.
De Ausgrenzung van de gehandicapte kinderen en volwassenen werd uitgevoerd in meer dan dertig Heil- und Plegeanstalten in Duitsland en Oostenrijk, waarbij eliminaties plaatsvonden in Grafeneck (vanaf januari 1940), Hartheim (vanaf mei 1940), Hadamar (vanaf januari 1941), Bernburg (vanaf november 1940), Brandenburg an der Havel (vanaf februari 1940) en Sonnenstein (vanaf juni 1940). In deze ‘dodencentra’ werd het ongewenste leven door vergassing, verstikking, injecties, vergiftiging, verhongering en overdoses medicijnen vermoord. Vóór de kampen werden de eerste gaskamers gebouwd in Hartheim waar vooral volwassenen verstikt werden met koolmonoxide.
Op 24 augustus 1941 zette Hitler de massa-eliminatie in de verzorgingshuizen stop vanwege, zo stelt Friedlander, het groeiende bewustzijn bij de Duitse bevolking van de moorden en het als gevolg daarvan groeiende ongenoegen en passieve verzet. Het bracht echter de T-4 niet tot stilstand; in het grootste geheim gingen in Friedlander’s fase van de ‘wilde’ euthanasie de moorden door. Friedlander schat dat in de officiële fase ongeveer 80.000 patiënten het leven lieten; in de fase van de ‘wilde’ euthanasie moeten nog tienduizenden het leven gelaten hebben, maar een schatting is onmogelijk.
De uitbreiding van de tweede wereldoorlog leidde er ook toe dat de eliminatie van gehandicapten in oostwaartse richting expandeerde. Zelfs al voordat de T-4-dodencentra operationeel waren, waren er in de geannexeerde Poolse gebieden al gehandicapten vermoord. Er waren ook al talloze gehandicapten verder naar het oosten vervoerd om door een lokaal SS-bataljon te worden gedood. Maar de echt systematische moorden in het oosten begonnen pas na de aanval op de Sovjet Unie in juni 1941. SS-korpsen vermoorden toen niet alleen Joden, maar ook gehandicapten in openlijke executies. Alleen al in Kiev werden tussen september 1941 en maart 1942 ongeveer 100.000 mensen van kant gemaakt, alleen maar omdat hun leven ‘onwaardig om te leven’ werd geacht. In deze periode kwamen het anti-semitisme en de euthanasiebeweging samen en het resulteerde in de enorme aantallen doden, die de vernietigingskampen produceerden.
Vele betrokkenen bij het Aktion T4-programma waren ook actief in de kampen van de Holocaust, ontwikkelden gaskamertechnologie en hielpen dodenkampen in Belzec, Treblinka en Sobibor te bouwen en te managen. Dit vormt een van de verbindingen tussen het euthanasieprogramma en de massamoord op Joden en zigeuners, die Friedlander onderkent. Friedlander besteed twee hoofdstukken aan de daders: de managers en de opzichters, die het proces manageden en de moordactie geheim en effectief maakten, en de artsen, verpleegkundigen en andere uitvoerenden, die de moorden uitvoerden en de lichamen deden verdwijnen. Friedlander toont aan dat ze beschikten over gelijksoortige mentaliteit, opvoeding en carrière en dat ze allen vrijwillig aan de actie deelnamen.
Het is een luguber en sinister verhaal, dat niet helemaal zonder tekortkomingen is. Het is bijvoorbeeld nog maar de vraag of het lot van Zigeuners met dat van de Joden kan worden vergeleken. Maar hoe dan ook, Friedlanders boek is indrukwekkend, degelijk, volledig gebaseerd op bronnenmateriaal en, hoewel het al weer 15 jaar oud is en op onderdelen achterhaald, nog steeds een standaardwerk, dat helder de oorsprongen van de Endlösung in kaart brengt. Het boek is een les voor het heden, waarin stigmatiseren en afzonderen van bevolkingsgroepen aan de orde van de dag lijken te zijn.
Deze column werd op 18 maart 2010 geplaatst op Bevlogen Bespiegelingen, een blog die ik tot 2018 regelmatig aanvulde, maar daarna niet meer gebruikte en die nu niet meer bereikbaar is