Met de Large Hadron Collider (LHC) in Genève wordt geprobeerd te achterhalen hoe het heelal is ontstaan. Dat gebeurt door deeltjes met een snelheid van 99,999 procent van het licht tegen elkaar aan te laten botsen. Bij die botsingen wordt al het mogelijke (snelheid, richting, lading massa) gemeten.
Die metingen worden gedaan in een van de vier punten in de enorme deeltjesversneller LHC: ATLAS, LHCb, CMS en ALICE. Op elk van deze punten in de 27 kilometer lange LHC-ring staat een datacollector met miljoenen sensoren. Als er botsingen plaatsvinden in de versneller wordt 1 petabyte (1 miljoen gigabyte) aan data per seconde gegenereerd.
Het verwerken van al die data door CERN IT Communications Systems Group is ondoenlijk en onnodig. Wel wordt alle data eerst naar het centrale punt in het Computing Center gestuurd via het eigen glasvezelnetwerk. CERN is in het gebied zelfs eigenaar van de wegen en het land zodat ze altijd kunnen graven, mocht dat bij een netwerkuitbreiding nodig zijn.
De verbindingen verschillen in snelheid. Zo stuurt de datacollector van ATLAS gegevens met ongeveer 320 MB/s door, CMS doet dat met 220 MB/s, ALICE met 100 MB/s en LHCb houdt het bij 50 MB/s. De data worden in het Computing Center gefilterd. Een groot gedeelte van de data is niet nodig voor het onderzoek van CERN.